Even terug in de tijd: Hilversum en het ‘afgodsbeeld’

Het is eigenlijk maar een kruimeltje in de Hilversumse geschiedenis. Maar wel een merkwaardig kruimeltje: het verhaal over een oud ‘afgodsbeeld’.

Bij Crailo

Rond 1887 trok Jacobus Craandijk door het Gooi en stuitte op een merkwaardige plek aan de noordkant van Hilversum, ongeveer waar nu het afvalscheidingscentrum Crailo is. Daar was een kring van berken rond een kuil “en daarin staat een zware steen overeind, terwijl een aantal grotere en kleinere steenbrokken ervoor liggen. Geen enkel teken wees op de heide de tegenwoordigheid aan van iets bijzonders, geen enkele overlevering deed vermoeden dat er iets lag verborgen.” Die steen leek op een menselijke romp en één van de omliggende stenen zou er als hoofd op gestaan kunnen hebben. “Met hoge waarschijnlijkheid vinden wij hier een afgodsbeeld, eeuwen geleden vereerd, totdat de gekerstende bevolking het beeld verbrak en de kuil met zand vulde en latere geslachten het vergaten. Sporen van offers of godsverering zijn overigens in de omtrek niet gevonden. Veel blijft er te vragen over.”

In de Gooi-en Eemlander in 1882

Vijf jaar eerder besteedde ene J.A. de Rijk in de Gooi- en Eemlander al aandacht aan de stenen, in een verslag van zijn ‘Gooische wandelingen’. Hij had het over “het wonderlijke steengevaarte dat in der tijd de vreemdste geruchten, legenden zelfs, deed ontstaan.” Volgens hem waren de stenen rond 1850 ontdekt. “Het gevaarte bestond uit drie kolossale steenblokken, waarvan er twee op elkander lagen en één er dicht naast. Te zamen hadden zij een omvang van 4 ½ meter. Het grootste brok had, van verre gezien, eenige overeenkomst met den romp van een menselijk lichaam, zonder hoofd en zonder armen en voeten. De breedte ervan, op de plaats der schouders gemeten, was anderhalve meter. Op de plaats van het hoofd zag men een rond gat van 50 centimeter diepte en 10 middellijn, en was schijnbaar uitgeboord.”

Opschudding

“Groote opschudding onder de geleerden!” aldus meneer De Rijk. Want: de steensoort was anders dan van andere keien die op de Gooise heidevelden gevonden zijn. De conservator van het Museum voor Natuurlijke Historie in Leiden oordeelde dat de steensoort “ongetwijfeld van elders afkomstig was”, en dan niet door de ijstijd hierheen getransporteerd, maar “door menschenhanden”. Dat kunnen niet de Germanen hebben gedaan, vond hij, want die hadden er niet de hulpmiddelen voor. Nee, misschien de Romeinen! Die zouden de stenen voor een gebouw hebben aangevoerd en toen de Romeinen de Lage Landen verlieten zouden de niet-Romeinse bewoners de stenen hebben gebruikt, en misschien vereerd “en vervolgens als voorwerpen van waarde met zand overdekt en bedolven hebben.” 

Speculaties dus. De Rijk vindt het “een kaartenhuis van onderstellingen, welke alle rusten op het getuigenis van één enkelen steenengeleerde, die zich ongetwijfeld vergissen kan!”

Waar zijn ze?

Maar intussen zijn we anderhalve eeuw verder. Waar zijn die stenen gebleven? Niemand die het weet. Een raadsel waar ook het streekarchief geen antwoord op weet. Het enige wat overgebleven is zijn de schriftelijke getuigenissen én een tekening uit het boek waarin Craandijk zijn ervaringen beschreef. Maar zulke stenen klonten verdwijnen toch niet zomaar? Inderdaad, veel blijft er te vragen over. Of weet ú meer?

Willibrord Ruigrok